HYPOTHESIS
Cursussen in 1999 - 2000
Filosofie van de 20e eeuw: deel 1, de balans
Inleiding
Om het eind van de negentiende eeuw in beeld te krijgen, moeten
we van een kunstgreep gebruik maken. Ik zal een contrast
introduceren dat in werkelijkheid niet in die scherpte zo
aanwezig was maar dat als kader kan dienen voor de verdere
bespreking.
Het contrast, of de tegenstelling bestaat uit het grote optimisme
over de mogelijkheden die wetenschap en techniek leken te bieden
teneinde de problemen van de mensheid op te lossen aan de ene
kant, en aan de andere kant waarschuwingen, dat de westerse
cultuur ten onder zou gaan.
Beide partijen konden voldoende materiaal aandragen ter
verdediging van het eigen standpunt.
Wetenschap en techniek slaagden er telkens weer in met een
verbazingwekkend tempo vooruitgangen te boeken.
Wanneer we de uitvindingen van het eind van de vorige eeuw op een
rijtje zetten dan blijkt daaruit niets anders dan het
overweldigende succes van de techniek:
trein, auto, telefoon, fotografie, film, (iets later) vliegtuig
en dat alles in een hoog tempo.
De problemen van oorlog, ziekte en gebrek leken oplosbaar met
behulp van de wetenschap.
Op sociaal-maatschappelijk vlak waren emanciperende krachten
werkzaam die achterstelling moesten tegengaan en rechtvaardiger
verdeling van welvaart moesten bevorderen.
Liberalisme en Socialisme speelden daarin een hoofdrol.
Het liberalisme legde een nadruk op de vrijheid van het individu
en probeerde langs deze weg de belemmeringen die vanuit de
traditionele verhoudingen voortkwamen, weg te nemen.
Het socialisme pleitte voor een vereniging van de mens rond de
themas rechtvaardigheid en gelijkheid om een situatie te
bereiken waarin voor de gemeenschap als geheel in de
basisbehoeften kon worden voorzien.
In de kunst werd een radicale breuk met het verleden voorgestaan.
Rond de vorige eeuwwisseling ontstonden allerlei clubs van jonge
kunstenaars: het alternatieve circuit die zich
verzetten tegen de traditionele verhoudingen en een eigen ruimte
opeisten. De Salon des Independents in Parijs was daar een
voorbeeld van (van Gogh exposeerde daar ook), de Wiener
Sezession, de kunstenaars van Die Brücke in Berlijn, enz.
Periodisering
Een periodisering van de filosofie van de 20e eeuw kan de volgende zijn:
I de periode van 1900 1914/18:
Vanaf de eeuwwisseling tot aan de eerste Wereldoorlog. De eerste
Wereldoorlog markeert een overgang in de geschiedenis van Europa.
We zullen zien dat voor de filosofie uiteindelijk de tweede
wereldoorlog belangrijker was, maar er is genoeg aanleiding de
eerste Wereldoorlog als overgangspunt op te nemen.
Zie voor een uitgebreidere samenvatting: De Filosofie van de twintigste eeuw van Prof. Bernard Delfgauw
II de Periode van 1918 1940/45. Het interbellum.
III 1945 1975.
Vanaf de tweede wereldoorlog tot aan de oliecrisis. De oliecrisis
is een omslagpunt geweest omdat vanaf dit moment het denken
geconfronteerd wordt met de eindigheid van de menselijke
onderneming.
IV 1975 1989.
Tot aan de val van de Muur. Het verdwijnen van het ijzeren
gordijn. De definitieve overwinning van het westerse denken.
V 1989 2000.
De filosofie van vandaag: de themas globalisering, einde
van de geschiedenis, herleving van normen en waarden, toenemende
religiositeit, hernieuwd zoeken naar zin, verlies van de
grote verbanden, enz.
I de periode van 1900
1914/18
(Zie voor een illustratie
het fragment uit: Carl Schorske: Wenen in het Fin de Siècle)
Aan het begin van de eeuw treffen we een wereld aan die door een
aantal tegenstellingen kan worden gekarakteriseerd.
Ten eerste is er aan het begin van de eeuw een samenleving waarin
de oude Europese structuren nog dominant zijn, gebaseerd op de
driedeling Vorst, Kerk en Leger.
In deze dominante structuur zijn de adel en de gegoede burgerij
actief. Tegelijk is er vanaf het midden van de vorige eeuw (de 19e
eeuw) een democratiseringsbeweging actief enerzijds gevoed vanuit
het Liberalisme, anderzijds uit het socialisme.
De nieuwe democratische structuur dringt zich op en komt voort
uit de toenemende macht die de burgerij verwerft door kapitaal
dat door industrialisering en de industriële productiewijze
gegenereerd wordt.
Deze macht wordt in het algemeen aangeduid met de term
Kapitalisme. Marx heeft daarvan in zijn Das Kapital een
analyse gegeven.
Aan de andere kant is er vanuit de adel en de gegoede burgerij,
voor zover deze met de adel geassimileerd was, zeker
belangstelling voor vernieuwing. Enerzijds zijn er talloze
initiatieven om de nood van de bevolking te lenigen, anderzijds
wordt er gezocht naar theoretische vernieuwing met name in het
liberalisme.
De vernieuwingspogingen die als het ware van binnenuit de
aanwezige sociale structuren ingezet worden, hebben echter niet
voldoende kracht om tot een uiteindelijke vernieuwing van de
sociaal-maatschappelijke structuren te komen.
Aan het begin van de eeuw begint dit besef door te dringen.
Nietzsche is daar een van de voorbodes van geweest: deze mens is
niet te veranderen, een nieuwe wereld moet gemaakt worden met een
nieuwe mens, een mutatie als het ware van de huidige mens op een
hoger intellectueel en sociaal niveau.
In het grote onbehagen dat ontstaat, doemen er twee opties op:
alles moet radicaal vernieuwen of de oude structuren moeten in
ere hersteld en verbeterd worden.
Oude structuren overboord vinden we in de volgende
bewegingen terug die aan het begin van de eeuw actief waren:
Sociaal-maatschappelijk/politiek
Het idealisme: Streven naar verandering vanuit een
ideaalvoorstelling van de inrichting van de maatschappij. Deze
mogelijkheid wordt al aangegeven door Thomas More in zijn boek Utopia
(zie cursus Vrijheid). Deze streving wordt daarom ook vaak
utopisme, of utopische politiek genoemd.
Revolutie De revolutionaire bewegingen die de bestaande
sociaal-maatschappelijke structuren willen vernietigen om een
nieuwe maatschappij te stichten.
In deze richting werkt ook het communisme, een uitvloeisel van
het socialisme.
Anarchisme De radicale verwerping van alle heersende
machten over de mens. Laat de authentieke mens tot leven komen.
De mens is in staat om met zn rationele vermogens de juiste
keuzes te maken en heeft boven hem gestelde machten niet nodig.
Aan de andere kant een conservatieve reactie: bestaande
structuren versterken. Deze structuren hebben immers hun recht
van bestaan bewezen in de loop van de eeuwen. Weliswaar moeten er
enige aanpassingen plaats vinden maar in wezen zijn de structuren
nog niet zo slecht.
Voorbeelden zijn:
Nationalisme Oude structuren: Vorst, Kerk en leger in ere
herstellen. Aanpassen aan de eisen van de moderne tijd. Verder de
structuren binden aan het nationale grondgebied: vorming van
staten.
Wanneer daaraan nog het herstellen van traditionele normen en
waarden, die van het respect voor het gezag van Vorst en staat en
die van het gezin, koppelt, dan hebben we het recept van het
fascisme (Italië).
In de kunst:
Romantiek de mens laten herleven in een andere wereld, een
wereld die niet gebonden is aan de (fysieke) beperkingen van deze
wereld. De mens brengen naar zn metafysische bestemming.
De avant-garde bewegingen: Dada, het impressionisme,
expressionisme, enz.
Ondertussen is er in de VS een nieuwe samenleving ontstaan, die
van de tegenstellingen zoals ze zich laten gelden in Europa, geen
last heeft. In de VS is er geen aristocratische elite, die een
beroep kan doen op eeuwenoude (erfelijke) rechten.
In de VS is langzaam de op de economie gebaseerde samenleving aan
het ontstaan, die na de tweede wereldoorlog de dominante
structuur zal gaan worden in een wereld die langzaamaan van
zn traditionele grenzen beroofd zal worden.
Voorlopig overzicht:
Continentaal | Angelsaksisch | |||
1900 | Bergson Marxisme/Socialisme | 1900 | Pragmatisme | Analytische filosofie |
1918 | Wittgenstein
en de Wiener Kreiss |
Dewey James |
Moore Quine |
|
1940 | Existentialisme
(Heidegger en Sartre) |
1940 | Wittgenstein Filosofische onderzoekingen |
|
1960 | Sructuralisme | 1960 | Wetenschapskritiek Popper Kuhn Feyerabend |
Het wijsgerig landschap in
periode I 1900 1914
Er zijn om te beginnen twee geografische gebieden te
onderscheiden. De continentale filosofie en de Angelsaksische
wijsbegeerte.
Er lopen niet echt heldere en vaste scheidslijnen: het gaat om
een globale indeling, waarbij de continentale filosofie alles
bevat wat op het Europese vasteland gedaan wordt. Tot de
Angelsaksische wijsbegeerte gerekend de filosofie uit Engeland en
de VS.