Jos de Mul: Toeval


"Who am I? What am I doing here?". Met deze enigszins confuse vragen presenteerde James Stockdale zich op dinsdag 13 oktober 1992 tijdens een televisiedebat aan het Amerikaanse publiek als de 'running mate' van presidentskandidaat Ross Perot. Wie ben ik en wat doe ik hier? Uit deze woorden spreekt niet alleen het gevoel van paniek dat iemand kan overvallen wanneer de consequenties van de aanvaarding van een verantwoordelijke functie zich plotseling in hun volle omvang aan hem opdringen, maar ze geven ook uitdrukking aan een bij uitstek filosofische verwondering.

Het lijkt op het eerste gezicht misschien vergezocht de gewezen vice-admiraal Stockdale - een enigszins hoekige militair, die in 1964 als gevechtspiloot de eerste bombardementen op Noord-Vietnam leidde en zich de drager mag noemen van de Medal of Honor en zesentwintig combat decorations - een dergelijke filosofische verwondering toe te schrijven. Op het moment waarop Perot Stockdale uitverkoos tot 'running mate' legde de gepensioneerde Stockdale echter de laatste hand aan een boek over de stoïcijnse filosoof Epictetus. De reden voor zijn filosofische belangstelling zal in het vervolg duidelijk worden.

In weerwil van zijn veelbelovende entree bleek Stockdale overigens in het debat niet in staat een enigszins coherente politieke boodschap uit te dragen. Hij struikelde voortdurend over zijn woorden en had bij de meeste gespreksthema's weinig tot niets in te brengen. En ofschoon zijn onbeholpen optreden bij velen gevoelens van vertedering opriep - hij kwam op de kijkers over als de verreweg sympathiekste kandidaat-, beschouwde slechts ongeveer 2 procent van de kijkers Stockdale als de winnaar van het debat.

Het gaat me hier echter niet primair om de politicus Stockdale, maar om de steller van de filosofische vragen: Wie ben ik en wat doe ik hier? Deze vragen vormen de uitdrukking van het besef van de volstrekte toevalligheid van de situatie waarin hij verkeerde. Het besef dat het ook heel anders had kunnen zijn dan het feitelijk is. Vanavond zal ik spreken over de rol die het toeval in ons leven speelt. Ik zal betogen dat deze rol geen 'toevallige' is, maar dat het toeval een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het menselijke bestaan.

Nu kent het woord 'toeval' (evenals afgeleide termen als 'toevallig' en 'toevalligheid'), zowel in de omgangstaal als in het wetenschappelijk gebruik, uiteenlopende connotaties en heeft het een complexe en soms zelfs verwarrende geschiedenis. Dat hangt ongetwijfeld samen met het feit dat het toeval een veelzijdig verschijnsel is, dat zich moeilijk conceptueel laat vangen. Als we de betekenis van het toeval voor het menselijk leven willen begrijpen, dan dienen we in ieder geval de verschillende betekenisaspecten van het begrip goed te onderscheiden en ook een aantal verwante begrippen in de uiteenzetting te betrekken. Als we het verschijnsel toeval op die wijze aan een systematische beschouwing onderwerpen, dan laten zich mijns inziens drie grondbetekenissen onderscheiden, die we overigens al bij Aristoteles aantreffen en die via hun Latijnse vertaling in onze taal terecht zijn gekomen. Deze drie grondbetekenissen betreffen het toeval(lige) als het accidentele, het contingente, en het door het lot bepaalde. Ik zal om te beginnen wat langer stilstaan bij ieder van deze drie grondbetekenissen.

In de eerste plaats wordt het woord `toevallig' vaak gebruikt als synoniem van accidenteel. In dit geval is het woord toeval de vertaling van het Latijnse `accidens', dat op zijn beurt een vertaling vormt van Aristoteles' symbebkos. Het duidt dan op de bijkomstige, dat wil zeggen de niet-wezenlijke eigenschappen van iets. Het staat tegenover ousia, het wezenlijke, dat in het Latijn wordt vertaald met `substantia'.

In deze betekenis moet het toevallig worden': genoemd dat Stockdale gedurende enige tijd `running mate' van Perot was; aangezien een dergelijke functie niet tot de wezenlijke kenmerken van de mens behoort. Zo moet ook de huidskleur of het geslacht van een persoon een accidentele eigenschap worden genoemd. Het is overigens niet altijd eenvoudig uit te maken of een bepaald kenmerk nu wezenlijk of bijkomstig is. Zo zal men in eerste instantie geneigd zijn sterfelijkheid als een wezenlijke eigenschap van de mens te beschouwen. Het is echter niet ondenkbaar dat de wetenschap - bijvoorbeeld door kloning - ooit in staat zal zijn sterfelijkheid tot een accidentele eigenschap van het menselijk leven te maken. Maar zelfs wanneer we ons beperken tot het leven zoals we dat momenteel kennen, kan men stellen dat het menselijk leven is opgebouwd uit talloze toevallige kenmerken. Zo behoort het lichamelijk zijn en het hebben van een levensgeschiedenis tot de wezenlijke eigenschappen van het menselijk leven, maar zijn onze specifieke lichamelijke constitutie en onze persoonlijke levensgeschiedenis accidenteel te noemen. Dit maakt (mede) de ondoorgrondelijke singulariteit en individuele verscheidenheid van het menselijk bestaan uit.

Behalve als accidenteel wordt het woord `toevallig' ook vaak gebruikt als synoniem van contingent. Dit begrip is afkomstig van het Latijnse `contingens', dat sinds Boethius de gebruikelijke vertaling vormt van Aristoteles' endechomenon. Bij Aristoteles heeft dit begrip in de eerste plaats een logische betekenis. Het duidt het mogelijke aan, dat wil zeggen datgene wat niet-onmogelijk maar evenmin noodzakelijk is. Het Middeleeuwse `contingens' en het daarvan afgeleide `contingentie' heeft daarentegen primair een ontologische connotatie: het duidt een bepaald werkelijkheidsdomein aan. Contingent is dat wat is, maar niet noodzakelijk bestaat. Het is toevallig in de zin dat het ook anders had kunnen zijn dan het is. Ook in deze betekenis was Stockdales uitverkiezing tot `running mate' toevallig te noemen. Zij was immers feitelijk gerealiseerd - dus niet onmogelijk - maar allerminst noodzakelijk. Het had ook heel anders kunnen lopen dan het liep. Als Stockdale bijvoorbeeld in de Vietnamoorlog niet met zijn gevechtsvliegtuig door de Vietcong zou zijn neergeschoten en zeven jaar in krijgsgevangenschap had verkeerd of Ross Perot zich toen niet had gemanifesteerd als publieke vertegenwoordiger van de belangen van de Amerikaanse krijgsgevangenen, dan hadden zij elkaar na Stockdales vrijlating waarschijnlijk nooit ontmoet, zou er ook geen hechte vriendschap tussen hen hebben kunnen ontstaan en was de politiek onervaren Stockdale hoogstwaarschijnlijk een onfortuinlijke politieke carrière bespaard gebleven.

De betekenis van het contingente toeval voor het leven valt moeilijk te overschatten. Zo is reeds het feit dat ik besta uiterst toevallig in de zin dat zich van de vele duizenden zaadcellen nu juist die ene zich met de daar aanwezige eicel versmolt en derhalve van de talloos mogelijke versmeltingen nu juist deze ene realiteit werd. Dit geldt vanzelfsprekend voor een ieder van de hier aanwezigen. In feite vormen we hier met elkaar een uiterst bevoorrecht gezelschap dat met Kant in zijn opstel over het optimisme opgelucht kan vaststellen: "Heil uns, wir sind!". Maar natuurlijk niet alleen mijn geboorte, maar ook het feit dat ik in de twintigste eeuw en in Nederland in een specifiek milieu ben geboren en deze en geen andere opvoeding heb genoten, behoort tot de ondoorgrondelijke contingentie van mijn bestaan. En ook onze hele verdere levensweg staat in het teken van dergelijke contingenties. Zo is bijvoorbeeld onze studiekeuze niet minder contingent dan de leermeesters die we treffen en de wetenschappelijke traditie waarbij we aansluiting vinden. Telkens wordt van de talloze logische mogelijkheden er slechts één gerealiseerd.

Maar hoewel het ook anders had kunnen zijn dan het is, bezitten de mogelijkheden eenmaal gerealiseerd een onverbiddelijke facticiteit. Wanneer men eenmaal geboren is, dan kan men dit toeval nog uitsluitend in zijn raadselachtigheid beschouwen, maar het heeft dan zijn statuut van louter logische mogelijkheid verloren. Van onze toekomst kunnen we daarentegen zeggen dat zij nog open staat voor talloze mogelijkheden, maar we mogen daarbij niet vergeten dat de contingenties van ons bestaan het veld van toekomstige mogelijkheden drastisch inperken. Zo zijn - Freud heeft daar als geen ander op gewezen - contingente gebeurtenissen in onze vroege jeugd, alle mogelijke therapeutische inspanningen ten spijt, cruciaal voor onze verdere ontwikkeling. Weliswaar is daarin nog veel mogelijk, maar tegelijkertijd zijn talloze andere (logische) mogelijkheden feitelijk uitgesloten. En ook in vrijheid genomen beslissingen begrenzen onze toekomstige mogelijkheden. Zo is de contingente studiekeuze m belangrijke mate bepalend voor welke beroepen men in de toekomst wel, en welke men niet zal kunnen uitoefenen.

Wat zojuist over de toevalligheid van het menselijke individu werd gezegd, geldt overigens in niet mindere mate voor de menselijke soort. De evolutietheorie leert immers dat ook het bestaan van de soort homo sapiens contingent is. Omdat toevallige mutaties in de evolutie een belangrijke rol spelen, had de ontwikkeling die tot de homo sapiens heeft geleid, ook heel anders kunnen uitvallen. En ook hier geldt dat de feitelijk gerealiseerde mogelijkheden het verdere verloop van de ontwikkeling mede bepalen.

Als contingentie begrepen vormt de toevalligheid ook een mogelijkheidsvoorwaarde voor het menselijk handelen. Handelen is slechts mogelijk in een speelruimte van mogelijkheden, dat wil zeggen wanneer men in plaats van de gekozen handeling ook anders had kunnen handelen. Zo had James Stockdale kunnen besluiten zich niet kandidaat te stellen voor het vice-presidentschap. Deze keuzevrijheid is inherent aan het handelen; verrichtingen die aan onze vrijheid zijn onttrokken, bijvoorbeeld de voor bepaalde neurosen kenmerkende dwanghandelingen, kunnen immers geen handelingen in strikte zin worden genoemd. Voor zover handelen dus een zekere keuzevrijheid vooronderstelt, is contingentie een mogelijkheidsvoorwaarde voor het menselijke handelen. De principiële eindigheid van het menselijk bestaan maakt overigens dat het aantal mogelijkheden dat ons ter beschikking staat aan duidelijke grenzen is gebonden. Bovendien kunnen we niet alle mogelijkheden die we bezitten in gelijke mate realiseren of als mogelijkheid openhouden.

Nu wordt ons bestaan niet enkel bepaald door ons contingente handelen. Het kent ook talloze toevalligheden die zich geheel aan onze keuzevrijheid onttrekken. Dat brengt mij bij het derde betekenisaspect dat ik met betrekking tot het toeval wil onderscheiden. Het woord `toevallig' wordt immers niet alleen gebruikt in de reeds onderscheiden betekenissen accidenteel en contingent, maar vaak ook in de betekenis van door het lot bepaald en als zodanig fortuinlijk of onfortuinlijk voor ons leven. In deze betekenis gebruikt is het begrip `toeval' de vertaling van het Latijnse `Fortuna', dat weer een vertaling vormt van het Griekse tych. In de oudere Griekse literatuur, bijvoorbeeld in de oden van Pindarus en in de tragedies van Aeschylus, duidt dit begrip het treffen van de godheid aan, maar ontneemt het de mens niet de verantwoordelijkheid voor zijn handelen (hetgeen juist de tragische dimensie ervan uitmaakt). In het Hellenisme wordt tych echter steeds meer tot een wispelturige schikgodin, een noodlotsmacht die op volstrekt onvoorspelbare wijze het menselijk handelen beïn-vloedt en die zich volledig onttrekt aan het menselijk ingrijpen. In deze betekenis, opgevat als (nood)lot, wordt het begrip toeval ook nu nog gebruikt, zij het veelal ontdaan van de goddelijke connotatie. Zo kunnen we het feit dat juist Stockdales toestel boven Noord-Vietnam werd neergeschoten een noodlottig toeval noemen. (In ieder geval voor Stockdale zelf; voor de schutter was het wellicht juist een gelukkig toeval.) Maar ook onze geboorte is een toeval in deze betekenis, een gebeurtenis die ons overkomt en waarop we geen enkele invloed kunnen uitoefenen. Ook in dit geval kan men stellen dat het toeval constitutief is voor het menselijk leven. Van de toevallige kennismaking met onze grote liefde en het winnen van de hoofdprijs in de loterij tot de noodlottige hersenbloeding en de onverwachte tegenligger op de eigen weghelft, steeds zijn het toevallige gebeurtenissen die onze levensloop bepalen.

Ook in tal van maatschappelijke instituties speelt het lot een belangrijke rol. Er bestaat bijvoorbeeld van oudsher een nauwe relatie tussen recht en toeval. Zo maakt het Wetboek van Strafrecht de strafmaat bij mishandeling afhankelijk van de toevallige gevolgen ervan, en wordt een schat in het Burgerlijk Wetboek gedefinieerd als een zaak die door louter toeval ontdekt wordt. Ook in het geval de inschrijving aan een universiteit door loting wordt bepaald, wordt het toeval tot een onherleidbaar element van het recht. We kunnen dan ook zonder meer met Dilthey instemmen, wanneer deze opmerkt: "Nooit komen we klaar met wat we toeval noemen, dat wat heerlijk of verschrikkelijk is voor ons leven, lijkt altijd door de deur van het toeval binnen te treden".

Toeval als het door het lot bepaalde wordt vaak met een aantal andere begrippen verbonden. Zo krijgt het ook de betekenis van niet-voorzien of niet-te-voorzien. Weinigen zullen Stockdales uitverkiezing tot `running mate' van Perot hebben voorzien en was deze wellicht voor hun toevallige kennismaking zelfs ook principieel niet te voorzien. Ook de eerder genoemde hoofdprijs in de loterij en de fatale hersenbloeding worden doorgaans niet voorzien (mogelijk wel gehoopt of gevreesd). Wie gelooft dat alles in de wereld is gedetermineerd (door de moira, door God of volgens natuurwetten), zal het toevallige karakter van dergelijke gebeurtenissen ontkennen. Wat wij toeval noemen, is dan niet werkelijk toevallig, maar wordt slechts door ons als zodanig beschouwd omdat we onvoldoende kennis bezitten van de determinerende krachten. Maar zelfs in de natuurwetenschappen is het determinisme niet langer onbetwijfeld en leert bijvoorbeeld de chaostheorie dat ook een volkomen deterministisch wereldbeeld niet noodzakelijkerwijze volledige voorspelbaarheid impliceert, en in specifieke gevallen zelfs verenigbaar is met de mogelijkheid van principiële onvoorspelbaarheid.

Dat een en ander in de praktijk niet hoeft uit te lopen op een volstrekte onvoorspelbaarheid leert overigens weer de stochastische connotatie die verbonden is met het begrip `toeval'. `Toevallig' noemt men immers ook die gebeurtenissen die zich dankzij hun toevalligheid lenen tot kansberekening of die overeenkomstig kansregels geschieden. Ofschoon de uitkomst van een worp met een dobbelsteen niet is te voorspellen, is wel met een steeds grotere mate van waarschijnlijkheid te voorspellen hoe vaak de uitkomst 6 za1 zijn bij honderd, duizend of honderdduizend worpen. En hoewel in veel gevallen niet zal kunnen worden voorspeld of een bepaald individu aan een hersenbloeding zal overlijden, is wel vrij nauwkeurig te berekenen hoe groot de kans is dat dit op een gegeven leeftijd gebeurt.

Verwarrend is overigens dat men ook wel van toeval spreekt, wanneer een bepaalde statistische (in de stochastische zin `toevallige') regelmaat zich juist niet voordoet. Wanneer we een dobbelspel met iemand spelen en hij gooit tien maal achtereen een 6, dan noemen we dat immers uiterst toevallig (tenzij er vals wordt gespeeld, want dan is die uitkomst juist weer niet toevallig). Gezien de vriendschap die er bestond tussen Perot en Stockdale en het feit dat de laatste dankzij zijn succesvolle boek over zijn krijgsgevangenschap een in brede kringen bewonderde Amerikaan was geworden, was zijn uitverkiezing in deze betekenis niet geheel toevallig te noemen. De kans daarop was voor Stockdale duidelijk groter dan die van de meeste andere Amerikanen. Gezien zijn politieke onervarenheid was het in deze betekenis evenmin toevallig dat hij het verkiezingsdebat verloor en dat vele politieke commentatoren dat vooraf hadden voorspeld.

Ter afsluiting van mijn bespreking van deze derde grondbetekenis van het begrip `toeval' keer ik nog een moment terug naar het thema van het menselijk handelen. `Toevallig' noemen we ook die gebeurtenissen die onbedoeld als resultaat van ons handelen optreden. Volgens Aristoteles kan men zeggen dat dergelijke gebeurtenissen door het toeval (tych) worden veroorzaakt. Dit gebeurt telkens wanneer er in een doelmatig handelen een verschijnsel optreedt, dat zonder die handeling niet had kunnen plaatsvinden, maar waarvan die handeling niet de eigenlijke grond is. In dat geval maakt een bijkomende oorzaak -dat wil zeggen een oorzaak die kata symbebkos optreedt - dat de uitkomst van de handeling anders is dan werd bedoeld. Aristoteles geeft als voorbeeld het op de markt tegen het lijf lopen van iemand die je nog geld verschuldigd is, terwijl je niet om die reden naar de markt was gegaan. Ook in het geval van Stockdale speelt deze vorm van toeval een rol. Immers, de uitverkiezing tot `running mate' was een onbedoeld gevolg van het aanknopen van een vriendschap met Perot. Ook deze vorm van toeval is kenmerkend voor het menselijk leven. Hij kan zelfs constitutief worden genoemd voor de menselijke geschiedenis. Handelingen worden immers pas tot geschiedenis, wanneer iets toevalligs hun uitkomst tot een andere maakt dan bedoeld. En dit is ook wat er in ons leven voortdurend gebeurt. We zijn steeds "in Geschichten verstrickt". Ook in de sociologie vormen de onbedoelde uitkomsten van de menselijke interactie een omvangrijk terrein van studie. Een analoge vorm van het toeval als het onbedoelde kennen we overigens ook in de niet-menselijke natuur. Daar spreken we dan overigens eerder van ongericht dan van onbedoeld. Ook in deze zin wordt het proces van de biologische evolutie, als ook het ontstaan van de homo sapiens in de laatste seconden van het kosmologische jaar, vaak toevallig genoemd.

Tot zover mijn analyse van de betekenis van het toeval voor het leven. Hoewel mijn uiteenzetting van het accidentele, het contingente en het door het lot bepaalde toeval geenszins uitputtend is geweest, stelt ze wel reeds in staat enkele belangrijke conclusies te trekken. In de eerste plaats laat de analyse zien dat het toeval een uiterst complex en veelzijdig verschijnsel is. Omdat de vele, grotendeels samenhangende, maar ten dele ook tegengestelde connotaties niet altijd goed worden onderscheiden, kunnen beschouwingen over het toeval gemakkelijk in een heilloze begripsverwarring ontaarden. Veel bijdragen aan de discussie over de rol van het toeval in de evolutie getuigen daar bijvoorbeeld van.

Wat de voorafgaande analyse van de drie grondbetekenissen van `toeval' in de tweede plaats duidelijk maakt, is dat het toeval in zijn verschillende gedaanten geenszins een toevallig (in de betekenis van zeldzaam) aspect van ons leven is, maar een wezenlijk bestanddeel daarvan. Niet alleen in de zin dat het onvoorziene en het onvoorzienbare toeval ons levenspad voortdurend kruist en daarbij onze bedoelingen doorkruist, maar ook in de meer fundamentele zin, dat de facticiteit van ons bestaan volstrekt toevallig is. En ook de eeuwige filosofische vragen naar wie wij zijn en wat wij worden, die Stockdale in het voor hem zo onfortuinlijke geëindigde verkiezingsdebat overvielen, laten zich niet beantwoorden zonder een beroep te doen op het ondoorgrondelijke toeval. Om die reden kan het toeval met recht een fundamentele categorie van het menselijk leven worden genoemd.

Leven met het toeval

Ondanks het feit dat de mens in hoge mate toevallig is en zijn leven door het toeval wordt bepaald, valt het hem zwaar met deze toevalligheid te leven. Het toeval dat het menselijk leven constitueert, vormt immers steeds ook één der grootste bedreigingen ervan.

Dat hangt samen met het feit dat het menselijk leven en het menselijk geluk uiterst broos zijn. Ons leven is in meerdere opzichten afhankelijk van onbeheersbare toevalligheden. Dat is zoals Martha Nussbaum ons herinnert in haar boek The Fragility of Goodness, niet alleen zo omdat we vaak worden overvallen door onze toevallige passies, maar ook omdat het menselijk geluk afhankelijk is van tal van - niet zelden kwalitatief incommensurabele - zaken die door een noodlottig toeval gemakkelijk verloren kunnen gaan. Men hoeft geen doorgewinterde pessimist te zijn om vast te stellen dat Fortuna ook veel ongeluk voor ons in petto heeft. Zelfs - of misschien wel juist - het hoogste geluk kan eenvoudig verkeren in zijn tegendeel: gezondheid kan op een onvoorspelbare manier omslaan in ziekte, liefde in haat, vrede in oorlog, overvloed in schaarste. En het trieste is bovendien dat we ons vaak pas van ons zeldzame geluk bewust worden op het moment dat het noodlottig toeval toeslaat. De gezondheid wordt gewoonlijk pas werkelijk gewaardeerd nadat de ziekte heeft toegeslagen, de ongecompliceerde liefde op het moment dat de wolken zich boven de geliefden samentrekken, de vrede na het uitbreken van de oorlog. En in de weinige momenten dat we ons geluk bewust beleven, doemt vaak het ondermijnende besef op van de vergankelijkheid ervan.

Daar komt nog bij dat de aan het toeval lijdende mens - de homonymie met het medische begrip 'toeval' is niet helemaal toevallig - de draagkracht mist om juist de toevalligheid van zijn leed op zich te nemen. Het leed en de pijn die ons van buiten of van binnen toevallen zijn doorgaans nog minder goed te verdragen dan het leed en de pijn die we aan ons zelf te wijten hebben. En meer nog dan aan het leed zelf, lijdt de mens aan de volstrekte zinloosheid ervan, aan het besef dat het geen enkel doel dient. Dat we het ons toevallende leed niet kunnen aanvaarden, hangt wellicht samen met het feit dat het een krenking betekent van het narcisme dat kenmerkend is voor onze vroege jeugd en waarvan we ons nooit volledig kunnen bevrijden. "Wij verliezen", zo merkt Freud in een van zijn case-studies op, "graag uit het oog dat feitelijk alles aan ons leven toeval is; toeval, dat daarom nog deelt in de wetmatigheid en noodzakelijkheid van de natuur, maar alleen geen relatie heeft met onze eigen wensen en illusies". Deze krenking betreft niet enkel het narcisme van het individu maar ook dat van de menselijke soort: het antropocentrisme. We denken graag dat wij in de kosmos een speciale plaats innemen, maar in werkelijkheid staan we volstrekt alleen in de onverschillige oneindigheid van het heelal waaruit we toevallig zijn opgerezen.

Tegen deze achter rond verwondert het niet dat de mens van oudsher heeft gepoogd het noodlottige toeval te beteugelen of op zijn minst een zin te geven. Bij een andere gelegenheid heb ik betoogd dat in deze domesticatie van het noodlot één van de belangrijkste functies van. de menselijke cultuur is gelegen. Iedere cultuur wordt gekenmerkt door praktische en wereldbeschouwelijke strategieën om het noodlottig toeval buiten en in zichzelf te bedwingen. Dit veroordeelt de mens niet alleen tot het bestaan van een nijvere homo faber, maar maakt hem ook tot het enige dier dat zichzelf temt. Men zou een geschiedenis kunnen schrijven van de westerse cultuur als een niet aflatende strijd tegen het toeval en daarbij de aandacht kunnen richten op de verschillende manieren waarop de kunst, de religie, de filosofie en de moderne wetenschap aan deze strijd hebben bijgedragen. Als we de geschiedenis van de westerse cultuur bezien, dan laten zich ten minste de volgende vier houdingen ten aanzien van het noodlottige toeval onderscheiden.

De tragische houding ten opzichte van het noodlot, die vaak wordt verbonden met de Griekse cultuur, bestaat erin de verscheurende angst voor het noodlot te temmen door het lot op heroïsche wijze op ons te nemen. Oedipus, het prototype van de tragische held, poogt de letterlijk ontstellende exterioriteit van het lot leefbaar te maken door zichzelf, in weerwil van de vloek die op zijn geslacht rust, volledig verantwoordelijk te stellen voor het doden van zijn vader. Meer recent vinden we in Nietzsche een vurig verdediger van deze heroïsche houding: "Mijn omschrijving van grootheid bij de mens is amor fati: dat iemand nooit iets anders wil hebben, niet naar voren niet naar achter, nooit in alle eeuwigheid. Wat noodzakelijk is, niet enkel verdragen, nog minder het verdoezelen - elke vorm van idealisme is leugenachtigheid tegen de achtergrond van het noodzakelijke -, nee, ervan houden...".

De tragedie van Oedipus en ook het levensverhaal van Nietzsche maken echter duidelijk dat een dergelijke heroïsche acceptatie een zware prijs vergt: Oedipus steekt zich wanhopig de ogen uit. Veel tragische helden, naast Oedipus is ook King Lear daarvan een klassiek voorbeeld, eindigen hun leven in wanhoop of waanzin. De klassieke tragedies tonen ons dat zelfs de meest hoogstaande helden niet in staat zijn het lot op de schouders te nemen zonder aan deze last te bezwijken.

Het hoeft daarom niet te verwonderen dat de tragische houding reeds in de klassiek periode van de Griekse cultuur vervangen door een fundamenteel andere houding. Volgens Nietzsche vond de grote omslag reeds plaats in de vijfde eeuw voor Christus, bij Plato. De socratische mens, zoals die ons door Plato als ideaal wordt voorgehouden, zo schrijft Nietzsche in De geboorte van tragedie, laat de tragische levenshouding achter zich, omdat hij "gelooft in een correctie van de wereld door het weten, in een door de wetenschap gestuurd leven" . Martha Nussbaum komt in The Fragility of Goodness tot een overeenkomstige conclusie. Volgens Nussbaum poogt Plato de mens een weg te wijzen uit de wisselvalligheid en tegenstrijdigheid van de alledaagse wereld. Hij was, zo stelt Nussbaum, in feite op zoek naar een goed leven zonder broosheid. Hij poogt het lot te beheersen door het op een streng rationale wijze te benaderen. In dit opzicht, zo zullen we zo dadelijk nog zien, loopt Plato hiermee vooruit op de strategie die in de moderne tijd is ontwikkeld. In de twee tussenliggende millennia treedt echter een levensbeschouwing op de voorgrond, waarin het noodlot op een fundamenteel andere wijze wordt benaderd.

Net als Plato zet ook deze christelijke houding tegenover het noodlot zich af tegen de tragische houding. De christelijke houding is echter anders dan de platoonse, niet zozeer gericht op de beheersing van het contingente noodlot, maar dient veeleer opgevat te worden als een ontkenning van het bestaan ervan, of ten minste van het contingente karakter ervan. De dominante versie van de christelijke leer van de voorzienigheid kent geen enkele ruimte toe aan het toeval. Alle gebeurtenissen, ook die welke op het eerste gezicht het resultaat van een noodlottig toeval lijken te zijn, dienen in het door God voorziene plan een doel en krijgen daardoor zin. Deze gedachte vergroot de draagkracht van de gelovige, zeker als er als troost eeuwig heil in het vooruitzicht wordt gesteld. Anders dan de platoonse strategie om het noodlot naar eigen hand te zetten, blijft de christelijke houding evenwel verwant aan de tragische in zin dat ook zij gericht is op een acceptatie van het noodlot, zij het dat het hier niet zozeer om een heroïsche, maar om een deemoedige acceptatie gaat.

Het behoeft geen betoog dat ook deze christelijke strategie, hoewel zij wellicht meer troost biedt dan de tragische levenshouding, veel van de lijdende mens vraagt. Zeker wanneer een predestinatieleer wordt aangehangen, waarin rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat sommigen veroordeeld zijn tot eeuwige verdoemenis. Ik zou de stelling willen verdedigen dat de leer van de voorzienigheid de mens slechts troost biedt zolang zij de enige remedie is tegen het noodlottig toeval. En in de lange periode van de Middeleeuwen was er tegen de overmacht van het noodlot - we hoeven maar te denken aan de massale sterfte als gevolg van hongersnoden, epidemieën en geweld - simpelweg geen andere remedie voorhanden dan een zekere berusting. Pas met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen, en in het voetspoor daarvan de moderne techniek, werden er instrumenten ontwikkeld die de mens in staat stelden niet langer te berusten in de onvermijdelijkheid van het noodlottige toeval.

Met de ontwikkeling van de moderne natuurwetenschap en techniek en de daarmee gepaard gaande 'mechanisering van het wereldbeeld' ontstaat wat ik de moderne houding ten opzichte van het noodlot zou willen noemen. Deze houding onderscheidt zich fundamenteel van de tragische en christelijke doordat zij geen acceptatie van het noodlot voorstaat, maar zich er juist krachtig tegen teweer stelt. De moderne mens streeft naar een actieve beheersing van het lot. De moderne techniek biedt daartoe ongekende mogelijkheden. Wie de universele wetten die het heelal bepalen op het spoor komt, is niet alleen in staat gebeurtenissen uit het verleden te verklaren en toekomstige gebeurtenissen te voorspellen, maar kan deze gebeurtenissen ook beheersen. Voorheen ongeneeslijke ziekten kunnen worden genezen, de groei van gewassen kan worden beïnvloed en de onmetelijke krachten van de natuur kunnen worden aangewend ter bevrediging van behoeften, waar de feodale vorst nog niet eens van kon dromen. Het noodlot wordt vervangen door het idee van de maakbaarheid van het lot. Marquard heeft het credo van de moderne tijd als volgt puntig verwoord: "Alles is maakbaar, alles staat ter beschikking, alles kan en moet veranderd worden, en alle verandering is verbetering".

Zoals reeds opgemerkt lijkt de moderne houding tegenover het lot over de Middeleeuwen heen terug te grijpen op de Platoonse strategie ten aanzien van het lot, die eveneens gericht is op rationele beheersing. Toch vormt de moderne houding in zekere zin ook een continuering van de christelijke traditie. Ik wees in het voorafgaande al op de religieuze herkomst van deterministische opvattingen in de natuur- en maatschappijwetenschappen. Het christelijke idee dat de wereldgeschiedenis zich volgens een alomvattend plan afspeelt, werd in de moderne tijd overgenomen, zij het dat de rol van de Grote Bestuurder in toenemende mate werd overgenomen door de mens. Waar God zichzelf terugtrekt uit het bestuur van de wereld (Deus emeritus), of door de teleurgestelde mens wordt doodverklaard (Nietzsche), daar wordt deze als het ware gedwongen de rol van God over te nemen. De dood van God nodigt de mens uit het heft zelf in handen te nemen. Zoals God de natuurkrachten schiep in dienst van zijn voorziene heilsplan, zo moet de moderne mens deze krachten aanwenden om zijn eigen heilsplan te voltrekken. Wereldbeschouwingen van diverse (idealistische, positivistische, sciëntistische, marxistische en recent zelfs ecologische) snit hebben zich vol overgave op dit nobele doel gestort. En het moet gezegd: het maakbaarheidsgeloof heeft de wereld de afgelopen twee eeuwen niet onberoerd gelaten. Het lot werd even vrijmoedig als krachtdadig in eigen hand genomen.

Steeds minder wordt aan het toeval overgelaten. Dit begint al met de geboorte van onze kinderen. Die geboorte is vaak niet langer geheel toevallig, maar gepland. Prenatale diagnostiek maakt het mogelijk vroegtijdig ernstige afwijkingen en gebreken vast te stellen en zo nodig de zwangerschap af te breken. Naar verwachting zal met de verdere ontwikkeling van de antropogenetica het ingrijpen in de accidentele kenmerken van het individu een nog veel grotere vlucht nemen. Dankzij de statistiek kunnen we gezondsheidsrisico's op rationele wijze afwegen en daar ons beleid op afstemmen. Als ondanks alle voorzorgsmaatregelen het noodlottig toeval in de vorm van een ziekte of een ongeval toeslaat, stelt de medische wetenschap ons steeds beter in staat dit toeval op adequate wijze te attaqueren. En hoewel de medische wetenschap de dood nog niet heeft bedwongen, wordt wel reeds steeds vaker het tijdstip en de wijze van ons sterven door rationele afwegingen bepaald.

Volgens Nietzsche is met de toename van de beheersing van de contingentie de angst voor het toeval in gelijke mate afgenomen: "De gehele geschiedenis van de cultuur laat een afname zien van angst voor het toeval, voor het ongewisse, voor het plotselinge. Cultuur, dat betekent leren berekenen, causaal leren denken, leren voorzien, aan noodzakelijkheden leren geloven. Met de

groei van de cultuur wordt die andere primitieve vorm van onderwerping aan het kwaad (religie of moraal genoemd), de 'rechtvaardiging van het kwaad' , overbodig. Tegenwoordig trekt de mens ten strijde tegen het 'kwaad' - hij schaft het zelfs af".

Wanneer we de zojuist besproken houdingen ten opzichte van het noodlot overzien, dan lijkt er inderdaad sprake te zijn van een steeds grotere beheersing van het noodlottige toeval. Wie de geschiedenis overziet, kan moelijk anders concluderen dan dat dat ook voor de filosofie geldt. Hegel heeft ooit opgemerkt dat de filosofische beschouwing geen ander doel dient dan de eliminatie van het toeval. Volgens Windelband geldt dat niet alleen voor de filosofie maar voor alle wetenschappen. Het toeval is in zijn visie de erfvijand van de wetenschap. Wie de geschiedenis van de filosofie en de wetenschappen beschouwt, kan inderdaad niet anders concluderen dan dat de eliminatie van het toeval steeds een belangrijk motief is geweest. Filosofen hebben in hun gerichtheid op het wezenlijke en het noodzakelijke zich steeds geroepen gevoeld het toevallige ontologisch te onteigenen, eschatologisch te negeren, of metafysisch te integreren. En ook wetenschappers hebben zich vaak laten leiden door de vooronderstelling dat - om Einsteins beroemde woorden te gebruiken God niet dobbelt. Hoewel ook zij zich daarbij bediend hebben van de zojuist genoemde conceptuele strategieën, hebben zij, in het bijzonder in de moderne tijd, vooral succes geboekt met een meer praktische strategie: de daadwerkelijke eliminatie van het noodlottige toeval.

Nog is niet alles onder controle, maar het leidt mijns inziens geen twijfel dat de beheersing van het menselijk leven in de toekomst in veel opzichten alleen maar zal toenemen. Toch zijn er goede redenen te betwijfelen of deze toename van de beheersing er werkelijk in slaagt het toeval af te schaffen. De ervaring leert dat met de beheersing ook het ons wedervarende toeval groeit. Het toeval lijkt de beheersing als een schaduw te volgen. Het bestrijden van een ziekte als malaria - om nog een voorbeeld aan de medische wereld te ontlenen is wereldwijd een bijzonder succesvolle onderneming geweest, maar heeft juist door dit succes in veel landen onvoorzien en onbedoeld geleid tot een onbeheersbare overbevolking, met als gevolg dat in sommige van die landen nu meer mensen dan ooit de hongerdood sterven. Ook de wereldwijde ecologische catastrofe die zich aan het voltrekken is, kan beschouwd worden als een onvoorzien en onbedoeld effect van de moderne techniek.

We hopen door nog krachtdadiger in te grijpen de onbedoelde effecten in onze greep te krijgen. Het is echter zeer de vraag of een dergelijke 'homeopathie van de techniek' - het bestrijden van de kwalijke effecten van de moderne techniek met technische middelen - werkt. Aristoteles wijst er terecht op dat het aantal accidentele oorzaken onbegrensd is en hun optreden - zeker waar het zeldzame gebeurtenissen betreft - onbepaalbaar. Daarom kunnen ze niet worden voorspeld en is een wetenschap en een technische beheersing van het toeval principieel onmogelijk. En daarom zullen - om een opvallend onbijbelse uitdrukking uit het boek Prediker te gebruiken - tijd en toeval ons steeds opnieuw wedervaren.

In de hedendaagse - postmoderne - cultuur lijkt het besef te groeien dat toeval zich niet eenvoudig laat elimineren. Met de chaostheorie is ook in de natuurwetenschappen zelf het besef gegroeid, dat de mogelijkheid van voorspelling en de daarop mede gebaseerde beheersing, aan enge grenzen is gebonden. Zelfs een 'oneindige intelligentie' wordt daartoe niet langer in staat geacht. En in de maatschappijwetenschappen merkte de Schotse socioloog Fergusson al in de achttiende eeuw op dat de samenleving "the result of human action, not of human design" is. Planning, zo hebben we met schade en schande geleerd, is de voortzetting van de chaos met andere middelen. Er lijkt in de moderne tijd een terugkeer plaats te vinden van het noodlottige toeval dat door christendom was afgeschaft ten gunste van een meer fatalistische visie op de wereldgeschiedenis. In een ironische formule van Marquard: "Modern, na het einde van het einde van het noodlot door God, gaat de officiële defatalisering van de wereld gepaard met een inofficiële refatalisering; of anders gezegd: resultaat van de moderne ontmachtiging van de goddelijke almacht is niet alleen de officiële triomf van de menselijke vrijheid, maar ook de inofficiële terugkeer van het noodlot".

Deze inofficiële terugkeer vindt o.a. zijn uitdrukking in de kunst - ik denk bijvoorbeeld aan de rol die het toeval speelt in de écrire en peinture automatique en in de aleatoire muziek van John Cage - en in de nadruk die het contingente noodlot in de hedendaagse filosofie heeft gekregen. In het voetspoor van denkers als Montaigne, Dilthey en Nietzsche en Heidegger onderstrepen hedendaagse filosofen als Derrida, Rorty en Nussbaum contingente karakter van ons bestaan. Hoewel dergelijke geluiden nog allerminst representatief kunnen heten voor onze cultuur in het algemeen, kan toch worden gesteld dat het de mythe van de maakbaarheid aan overtuigingskracht verliest en in toenemende mate met skepsis en cynisme wordt begroet.

Het lijkt dat onze cultuur zich opnieuw opmaakt om afscheid te nemen van een problematische houding ten opzichte van het noodlottige toeval. Tegelijkertijd wordt er - op theoretisch, praktisch, esthetisch en religieus vlak geëxperimenteerd met alternatieve houdingen ten aanzien dit toeval. Aangezien we ons nog slechts in de overgangsfase verkeren van het moderne beheersingsgeloof naar wat we uit verlegenheid maar als een postmoderne houding zullen aanduiden, valt er - zeker met de chaostheorie in ons achterhoofd - nog weinig met zekerheid te zeggen over wat de uitkomst van deze experimenten. Aan enkele voorspellingen durf ik me echter op grond van de voorafgaande geschiedenis wel te wagen.

In de eerste plaats lijkt mij dat deze post-moderne houding ten opzichte van het noodlot, gezien de fundamentele eindigheid van onze ervaring, in veel opzichten afhankelijk zal blijven van de eerder besproken houdingen die zich in de loop van onze cultuurgeschiedenis hebben ontwikkeld. Ook de eerder besproken houdingen steunen steeds op eerder ontwikkelde technieken. Het zal daarom waarschijnlijk eerder om een transformatie van eerdere houdingen gaan dan om de ontwikkeling van een volstrekt nieuwe houding. Een door sommige conservatieven voorgestane terugkeer naar een eerder ontwikkelde houding lijkt echter geen reële mogelijkheid. Laat ik dat verduidelijken aan de hand van de tragische levenshouding.

In bepaalde opzichten lijkt onze houding ten aanzien van de techniek niet gespeend te zijn van een zekere tragiek. Wij zijn verantwoordelijk voor ontwikkelingen die we vanwege onze eindigheid in veel opzichten niet in de hand hebben en ook niet in de hand kunnen houden. Ofschoon ook nu nog velen blijven vasthouden aan het moderne maakbaarheidsgeloof, groeit er bij veel anderen het besef van de tragische dimensie van het bestaan. Ik noemde eerder Nussbaum, die op het gebied van de ethiek pleit voor een hernieuwde ontvankelijkheid voor de tragische dimensie van ons bestaan. Ook in ons land vindt een vergelijkbare discussie plaats. Zo kritiseert Gerard de Vries in zijn pamflet Gerede twijfel. Over de rol van de medische ethiek in Nederland de medische ethiek, omdat zij te zeer gericht is op een rationele beheersing van het lot en te weinig oog heeft voor het tragische karakter van de medische technologie. In een recente bijdrage aan deze discussie omschrijft De Vries de inzet van zijn

pamflet als volgt: "Gewezen wordt op de noodzaak in het debat andersoortige geluiden te laten horen dan die welke alleen binnen het strakke schema van conflicterende belangen, rechten, plichten- of voorkeuren passen. Mijn betoog gaat kort in op de vraag hoe het tragische karakter van de problemen waarvoor mensen kunnen komen te staan, tot uitdrukking kan worden gebracht".

Anderzijds geloof ik, zoals gezegd, dat het een illusie zou zijn te menen dat we zouden kunnen terugkeren naar een tragische houding. Sommige critici van de moderne beheersingsdwang, zoals Nietzsche en Heidegger, lijken soms gedreven te worden door een zekere nostalgie naar de tragische ervaring van de Grieken. De heroïsche houding, die voor de Grieken al welhaast een onmenselijke opgave was, is dat echter zeker voor de moderne mens, die de keuze heeft om technologisch in te grijpen op gebieden die voor de Grieken nog volledig beheerst werden door het noodlot. Nietzsche's waanzin zou in deze context opgevat kunnen worden als een symbool voor de onmogelijkheid voor de moderne mens opnieuw een tragische levenshouding in te nemen. Een dergelijke houding - en dat is ook de mening van Nietzsche zelf - lijkt uitsluitend weggelegd voor een Übermens. En Nietzsche laat er in Aldus sprak Zarathoestra en elders geen twijfel over bestaan dat deze rol slechts voor weinig mensen is weggelegd. Ook Heidegger heeft de heroïsche houding ten aanzien van het lot, die hij in Sein und Zeit verdedigt, in zijn latere geschriften verlaten. In het latere werk kiest hij voor de veel passievere houding van gelatenheid, die eerder herinnert aan de deemoedige acceptatie in het Christendom.

Ik meen dat in het tijdperk van de techniek deze christelijke houding evenmin als de tragische als een reëel alternatief beschouwd kan worden (ofschoon wat meer deemoed de moderne mens zeker zou sieren), de fundamentalistische oprispingen in met name de Verenigde Staten ten spijt. Het idee dat we afstand zouden kunnen doen van de techniek lijkt mij een illusie. Wie daarin gelooft, gaat ook voorbij aan de fundamentele eindigheid van de menselijke draagkracht. Anderzijds is het duidelijk dat de grenzen van het moderne maakbaarheidsgeloof langzamerhand zijn bereikt. Het lijkt ons noodlot te zijn om steeds opnieuw nieuwe houdingen ten opzichte van dit noodlot te moeten ontwikkelen.

Hoe deze nieuwe houding ook zal uitvallen, het opgeven van de moderne illusie van de maakbaarheid van het lot zal ongetwijfeld niet zonder pijn gepaard gaan. Er zijn echter verschillende redenen om de terugkeer van het toeval niet uitsluitend te betreuren. In de eerste plaats mogen we niet vergeten dat ook ons grootste geluk - in de liefde, in de kunst, ja zelfs in de wetenschap -

vaak door de deur van het toeval ons leven binnentreedt en dat misschien juist de broosheid van het ons toevallende geluk de intensiteit ervan mede uitmaakt. In de tweede plaats leerde de voorafgaande analyse dat het toeval de mens niet alleen overkomt, maar dat de mens zelf wezenlijk tijd en toeval is. Eliminatie van het toeval dat de mens is - door genetische manipulatie of door volmaakte disciplinering - zou niets minder betekenen dan de eliminatie van de menselijkheid van de mens.

Overigens zou ik op grond van deze overwegingen geenszins een pleidooi voor berusting willen houden. Vanwege ons onvermogen het toeval dat wij zijn en dat ons wedervaart ten volle te dragen, zullen we ons nooit volledig kunnen onttrekken aan onze behoefte ons lot in eigen hand te nemen. Wél

kunnen we er naar streven het toeval van en in ons leven niet te verloochenen. Aan dat toeval te herinneren is een van de taken van de filosofie zoals ik die voorsta. De filosofische zelfbezinning herinnert ons aan de toevalligheid van en in ons bestaan. Ofschoon niet gericht op technische beheersing, betekent dit niet dat de filosofie geen praktische waarde zou hebben. Deze is niet zozeer gelegen in het voorschrijven hoe de mens eigenlijk zou moeten zijn of in het funderen van bepaalde normen en waarden, maar veeleer in het hoeden van de vele gedaanten van het toeval die de menselijkheid en de waardigheid van de mens uitmaken.

Wie ben ik en wat doe ik hier? Met deze vragen van James Stockdale opende ik mijn lezing. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat het antwoord op deze vragen uiteindelijk alleen het leven kan zijn dat wij leven, in zijn ondoorgrondelijke toevalligheid. Deze toevalligheid op ons nemen, is de opgave van een ieder van ons.

De tekst van bovenstaande lezing is grotendeels ontleend aan:

Jos de Mul, De domesticatie van het noodlot. In: P. van Tongeren (red.), Het lot in eigen hand. Reflecties op de betekenis van het (nood)lot in onze cultuur, Baarn (uitgeverij Gooi en Sticht) 1994, 34-75.

Jos de Mul, Toeval. Inaugurele rede, Rotterdam (Rotterdamse Filosofische Studies) 1994.

Deze uitgaven bevatten niet alleen de vindplaatsen van de in de lezing verwerk te citaten, maar ook uitvoerige literatuurlijsten met betrekking tot het thema van de lezing. Zie in verband met de rol van het toeval in de twintigste eeuwse kunst ook het zesde hoofdstuk van:
Jos de Mul: Het romantische verlangen in (post)moderne filosofie, Kampen (Kok Agora),1995.


© Jos de Mul
Hypothesis, filosofische uitgeverij is een initiatief van:
Baptist Vermeulen; Sint-Jobskade 816, 3024 EN Rotterdam; Nederland
telefoon (31) (0) 6 1138 1089