Hoofdstuk 1 van Inleiding Moderne filosofie
door Drs. Baptist Vermeulen,
© Hypothesis, Rotterdam
klassieke oudheid
Filosofie of Wijsbegeerte is van oudsher (en dan spreken we over de klassieke oudheid) de wetenschap die zich buigt over mens en universum en daarvan een wetenschappelijke verklaring wil geven. Filosofie of wijsbegeerte is daarbij qua betekenis afgeleid van liefde voor wijsheid en staat voor het streven om het ware of de waarheid in alle dingen te ontdekken. Het ware of de waarheid moet in dit licht gezien worden als de 'waarheden' te midden van de meningen die iedereen erop na houdt.
Men onderscheidt grofweg vier perioden in de filosofie:
1. de griekse filosofie van 600 v Chr tot plm. 500 na
Chr.
2. de middeleeuwse filosofie van 500 - 1500
3. de moderne filosofie van 1500 - 1945
4. de hedendaagse filosofie na 1945.
Men laat de filosofie meestal beginnen bij Thales van Milete (±600 v. Chr.) Andere belangrijke namen zijn: Socrates (469-399), Plato (427-347) en Aristoteles (384-322).
De griekse periode wordt wel de klassieke periode genoemd.
In deze periode staat filosofie voor (of: is filosofie synoniem met): wetenschap.
Volgens Aristoteles begint filosofie met verwondering.
Verwondering is het begin van een vraag:
'Waarom is iets zo?', 'Hoe zit dit of dat in elkaar?',
enz.
Dus het begin van ieder onderzoek, van ieder weten ligt
in een vraag:
'Waarom is iets zo?'
In de culturele traditie die wij bekijken, die van de
'westerse filosofie' stond vast dat wijsheid door contemplatie (meditatie)
en belangeloos schouwen van het 'wezen' van de dingen bereikt kon worden.
Wijsheid bestond dan uit het inzicht in de waarheid aldus verkregen.
De deugden die met dit verlangen of streven naar wijsheid
samenhingen waren: standvastigheid, intelligentie, moed, ascese, daadkracht,
matigheid, autonomie.
Het inzicht in de waarheid is waar filosofen (later de wetenschappers) zich altijd op beroepen hebben, tegenover de meningen van degenen die zonder de noodzakelijke oefening van alles en nog wat beweerden over de dingen.
Kenmerkend voor dit inzicht was, dat alle verschijnselen op één oorzaak betrokken werden. Zo vindt men bij Thales van Milete de uitspraak: 'Alles is water'. (het water is de oorsprong en einde van de dingen.)
Niet voor niets wordt beweerd dat met Thales de wetenschap begint: het terugvoeren van alle verschijnselen op één oorzaak is typisch voor wetenschappelijke verklaringen.
Deze wetenschappelijke verklaringen moet men zien tegen het licht van andere soorten verklaringen van het ontstaan van de wereld, bijvoorbeeld de mythische verklaring van de wereld.
Er is het een en ander veranderd in dit beeld. Wetenschap is niet meer synoniem met het verkrijgen van diep inzicht op basis van meditaties. Dit heeft alles te maken met de opkomst van de moderne natuurwetenschappen in de zeventiende eeuw. De opkomst van die wetenschappen heeft ertoe geleid dat filosofen niet meer als enigen aanspraak maakten op de waarheid: zij kregen concurrentie van de natuurwetenschappers die op basis va nieuwe methoden tot waarheid kwamen.
Inzicht in de waarheid werd niet meer verkregen door beschouwing en contemplatie, maar deze werden vervangen door een nieuwe wetenschappelijke methode, op de empirie gebaseerd, waarin systematiek en (logisch) denken centraal kwamen te staan.
17 e Eeuw
Met de introductie van het denken (de moderne wetenschappen) als centraal thema, zijn we inmiddels in de zeventiende eeuw beland en bij het beginpunt van deze cursus: Descartes.
Deze nieuwe fase, die algemeen aangeduid wordt als de moderne filosofie, kenmerkt zich door de bezinning op het denken (in de systematische en logische betekenis), als instrument dat de mens ter beschikking staat om tot de waarheid omtrent zichzelf en het universum (de wereld) door te dringen.
Sinds Descartes staat het denken centraal in de filosofie en dit tijdperk wordt aangeduid als het rationalisme.
Ondertussen vormt de waarheid nog steeds het centrale thema. Bij Descartes zullen we zien, dat de bezinning op het denken van de mens moet aantonen dat de waarheden die we denkend bereiken (dus door middel van de wetenschap), met recht waarheden zijn en niet betwijfeld kunnen worden.
Rond deze twee thema's: het denken en de waarheid ontwikkelt zich de geschiedenis van de 'moderne filosofie', waarbij de centrale vraag is, hoe de aanspraken van het denken gelegitimeerd worden, n.l. dat het denken, en het denken alleen inzicht verschaft in de 'Waarheid'.
18 e, 19 e, 20 e Eeuw
Ondertussen werd aangenomen dat dit denken zelf bestudeerd kon worden. De methode die hiervoor gehanteerd werd is weer de klassieke methode: meditatie, contemplatie.
De onvrede die gewekt werd door de introductie van de wetenschappelijke methode manifesteert zich ook hier: Als meditatie geen bruikbare kennis oplevert over de wereld, waarom dan wel over het denken.
Bij Kant, zien we dat de wetenschappelijke methode ook aangewend wordt om de aard van het denken te bestuderen: om een wetenschap te creëren die het denken van de mens bestudeert.
Om redenen die we zullen bespreken, is dit ook niet de ideale oplossing en in onze eeuw heeft dat aanleiding gegeven tot de stelling die ik zo dadelijk zal presenteren en die uitgangspunt zal zijn voor de cursus.
In de cursus zullen we het spoor volgen vanaf Descartes tot in onze tijd, om uiteindelijk tot een gemotiveerde diagnose te komen van het tijdperk waarin wij leven.
De rode draad
De rode draad van deze tekst zal een uitgangspunt zijn dat ik hier zal weergeven en waarvan we in het verloop van de speurtocht zullen nagaan wat er voor of tegen deze stelling pleit.
De stelling (of) hypothese luidt:
Het denken is alleen via de taal toegankelijk. Willen
we het denken van de mens begrij pen, dat we dan de structuur van de taal
moeten onderzoeken. De structuur van de taal geeft inzicht in de structuur van het denken.
In deze stelling zitten twee dingen opgesloten:
© Hypothesis