© Hypothesis, Rotterdam
Programma
Tijdens de cursus wordt de Kritiek van de zuivere rede gelezen.
les
1
Inleiding
In deze cursus zullen wij in de eerste plaats de
Kritiek van de zuivere rede van Immanuel Kant lezen.
Dit zal gebeuren aan de hand van het pagina-schema dat bij de aanduidingen les1
t/m les 12 is terug te vinden.
In de loop van de cursus zal per les aangegeven worden welke pagina's
'overgeslagen' kunnen worden. Sommige gedeelten zijn namelijk te omvangrijk om
in een week te lezen en voor het begrip van de Kritiek als geheel kunnen
sommige gedeelten ook samengevat worden.
Daarnaast zal er om het begrip van de tekst te vergroten gebruik gemaakt worden van aanvullend materiaal:
Herman Philipsen heeft in een 8-tal miniaturen die op CD gezet zijn aandacht besteed aan 8 grote filosofen. Daaronder zijn David Hume en Imanuel Kant. Van deze twee miniaturen zal een samenvatting (in geluidsfragmenten) gemaakt worden die tijdens de les afgespeeld kan worden.
In een van de bijeenkomsten zal de video Bohr vs. Einstein gedraaid worden. De documentaire behandeld de (wetenschappelijke) strijd tussen Bohr aan de ene kant en Einstein aan de andere kant, die gaat over een probleem dat sterk aan de positie van Kant doet denken. Bohr neemt daarin het Kantiaanse standpunt in, dat in de wetenschap, in dit geval de natuurkunde, uitspraken alleen betrekking kunnen hebben op datgene wat wij onmiddellijk, met onze instrumenten, kunnen waarnemen.We kunnen geen (geldige) uitspraken doen over wat wij niet kunnen waarnemen, bijvoorbeeld of de natuur zich gedraagt overeenkomstig onze theorie.
We zullen het boek van Kant ook in verband brengen met de
actualiteit.
Aan de hand van twee thema's zal die actualiteit aan de orde gesteld worden: de
Europese grondwet en de discussie over de Islam.
Op dit moment is de campagne opgestart voor de volksraadpleging
(referendum) over de Europese Grondwet.
De Europese grondwet is op internet te vinden en we zullen er een gedeelte van
lezen om vast te stellen dat deze grondwet een resultante is van het
humanistische verlichtingsdenken, waarvan Kant geldt als een van de grootste
vormgevers. De scheiding tussen kerk en staat die in de huidige discussie zo'n
belangrijke rol speelt vindt in Kants werk een solide basis. Immers, Kant laat
haarzuiver zien waarin het politieke in het handelen van de mens in is gelegen:
daar waar hij verantwoordelijkheid neemt voor de vrijheid in de praktische
keuzen die hij maakt. Daarin laat hij zich kennen als een moreel wezen waarin
het morele ideaal, de Idee de weg wijst.
Daarnaast woedt de discussie over de Islam waarin het wordt
voorgesteld dat de Islam de scheidslijn is tussen het Westen en het Oosten. De
Islam is een religie als alle andere, dus ook als het Christendom: beide zijn
gebaseerd op een geloofsovertuiging. Geloof is dus gelijk over het Westen en het
Oosten verdeeld, daarin kan niet het verschil liggen.
In het Westen zowel als in het Oosten wordt het morele gelijk gelegitimeerd door
de geloofsovertuiging, ook daarin ligt geen verschil.
Ligt het verschil in de scheiding tussen kerk en staat, in de politieke
structuur van het Westen en het Oosten? Er zijn verschillen in de inrichting van
samenlevingen, waaronder het verschil dat in de ene samenleving kerkelijke
autoriteiten politieke macht kunnen verwerven en in andere niet. Maar deze
scheidslijn ligt niet tussen de Islam en anderen. Er zijn vele samenlevingen
waarin geestelijken politieke macht kunnen verwerven.
Er zijn veel samenlevingen die niet democratisch zijn en ook niet
Islamitisch.
Waar vindt deze discussie dan zijn oorsprong? We zullen met Kant zien dat het
politieke scherp onderscheiden is van religie. Dat het politieke gaat over praktische
keuzen die gemaakt moeten worden ten aanzien van de behoeften van de mens en de
wetenschap dat niet in alle behoeften voorzien kan worden. Dat in het maken van
deze keuzen een bepaald wereldbeeld als ideaal op persoonlijk vlak een verschil
kan maken leidt geen twijfel. Dit betekent echter niet dat het ideaal het
verschil maakt tussen een betere en een slechtere keuze.
De behoefte onderscheid te maken, in politieke zin tussen het Westen en het
Oosten, of de Islam, is alleen terug te voeren op een persoonlijke, subjectieve
voorkeur ten aanzien van religieuze overtuigingen, dus op smaak.
les2
pagina 15 / 37
Belangrijk voor het begrip van de Kritiek is het verschil tussen het empirisme en het rationalisme.
Het
rationalisme, om daar mee te beginnen, gaat terug op Descartes. Het rationalisme
houdt het standpunt in dat de zekerheid van de kennis gebaseerd is op het feit
dat het denken doorslaggevend is in het ontstaan ervan. Weliswaar is de bron van
alle kennis de zintuiglijke ervaring, maar het is het menselijk denken dat over
datgene wat ik in de ervaring waarneem, zegt wat het is dat ik waarneem.
Mijn zintuigen nemen iets waar, het verschijnt als gewaarwording in mijn
bewustzijn en mijn denken zegt: dat het een hond is.
Het denken speelt dus een doorslaggevende rol. Het begrip hond kan bovendien
niet uit de ervaring komen. Ik kan iets pas al hond herkennen als ik al op de
een of andere manier over de notie, of begrip van een hond beschik.
Het
empirisme ontkent de mogelijkheid dat ik op de een of andere manier al beschik
over een begrip, nog voordat ik een enkele ervaring van heb gehad. Begrippen
zijn op inductieve manier uit de ervaring afkomstig. Het begrip is een
willekeurige aanduiding van wat in de ervaring zich laat kennen als van het
zelfde.
Ik heb steeds dezelfde waarneming, en daaraan verbind ik het idee hond.
Alle begrippen zijn ervaringsbegrippen.
Kant zal in de Kritiek van de zuiver rede deze twee posities met elkaar verbinden en tot een synthese smeden.
les3
pagina 93 / 115
De pagina's 93 - 115 vormen de Inleiding tot de Kritiek van de zuivere rede. Daarin wordt het programma voor het hele boek uiteengelegd. Er gebeurt zelfs meer, het hele programma van de drie Kritieken (Kritiek van de zuivere rede, Kritik der praktischen Vernunft en Kritik der Urteilskraft) wordt uiteengelegd.
Daartoe maakt Kant eerst wat voorbereidende opmerkingen:
1. Het verschil
tussen zuivere en empirische kennis. Er is kennis die volledig onafhankelijk van
de ervaring is. Deze kennis onderscheid zich van die kennis die louter uit de
ervaring stamt.
Kennis onafhankelijk van alle ervaring wordt a priori kennis genoemd. Het
onderscheidende van a priori kennis is dat het volstrekt zekere kennis is en van
algemene geldigheid. Zuiver kennis a priori is kennis die onafhankelijk van alle
ervaring tot stand gekomen is. Waar geen enkel ervaringsbegrip een rol in
speelt.
Volstrekt zekere en algemene kennis gaat terug op een
bijzonder vermogen in de mens, namelijk het vermogen tot a priori
kennis.
Het bewijs voor dergelijke kennis is gelegen in het feit dat absolute zekerheid
nooit uit de ervaring gekregen kan worden als de ervaring zelf alleen relatieve
algemeenheid rechtvaardigt.
Bepaalde kennis overstijgt iedere
mogelijke ervaring. Deze vorm van kennis is het terrein van de rede. Het betreft
de onderwerpen God, vrijheid en onsterfelijkheid.
De wetenschap die zich de oplossing van deze problemen tot doel gesteld heeft is
de metafysica.
De kritiek van de zuiver rede is de propedeuse voor een dergelijke wetenschap,
omdat de kritiek vooraf zal bepalen welke de grenzen zijn waarbinnen een
dergelijke wetenschap geldige aanspraken zal kunnen doen.
Bij metafysica gaat het om synthetische a priori uitspraken.
Synthetisch, omdat het een vermeerdering van het begrip is en a priori omdat het om zaken gaat die niet in de ervaring gegeven kunnen worden, waarover toch algemeen geldige en zekere uitspraken gedaan worden.
Het algemene probleem van de zuivere rede is: Hoe zijn synthetische a priori -oordelen mogelijk?
Dit resulteert in een idee van een bijzondere wetenschap die kritiek van de zuivere rede kan worden genoemd. Deze wetenschap kan beschouwd worden als een propedeuse voor het eigenlijke werk, het tot stand brengen van het systeem van de zuivere rede.
les4
pagina 119 / 147
Op pagina 119 begint de eigenlijke tekst van de Kritiek van de zuivere rede (verder: Kritiek).
De tekst begin met het hoofdstuk dat handelt over de transcendentale esthetica. De transcendentale esthetica behandelt de eigenschappen van de waarneming. De bespreking wordt transcendentaal genoemd omdat het over eigenschappen gaat die niet uit de waarneming gehaald kunnen worden. Immers hoe kunnen we het over eigenschappen van de waarneming hebben als de eerste waarneming nog moet plaatsvinden.
In de transcendentale esthetica gaat het over de zuivere aanschouwing en de vorm van de verschijningen.: dat is alles wat de zintuiglijkheid a priori kan verschaffen.
Er zijn twee zuivere vormen van zintuiglijke aanschouwing als principes van a priori kennis: ruimte en tijd.
Sectie 1 De ruimte
De ruimte is geen eigenschap van dingen en het
stelt de objecten ook niet in hun onderlinge verhoudingen voor. De ruimte is
niets anders dan de vorm van alle verschijningen van de uiterlijke
zintuigen.
Ruimte is de subjectieve voorwaarde van de zintuiglijkheid, waardoor uiterlijke
aanschouwing mogelijk is.
Alle dingen, als uiterlijke verschijningen, zijn naast elkaar in de ruimte.
De realiteit van de ruimte ten aanzien van alles wat aan ons als object kan verschijnen is werkelijk / objectief, maar de ruimte is ideëel als de rede de dingen beschouwt zonder rekening te houden met de aard van onze zintuiglijkheid.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Postulaten_van_Euclides
Sectie 2 De tijd
De tijd is niets anders dan de vorm van de
innerlijke zintuiglijkheid. De tijd bepaalt de verhoudingen van de
voorstellingen in onze innerlijke toestand.
De tijd is de formele a priori voorwaarde voor alle verschijningen in het
algemeen.
Alle dingen, als verschijningen, zijn in de tijd.
De tijd moet dus als werkelijk worden beschouwd, niet als object, maar als de voorstellingswijze van mezelf als object.
Ruimte en tijd kunnen we allen a priori, dat wil zeggen vóór alle werkelijke waarneming kennen, en daarom noemen we ze zuivere aanschouwing. Ruimte en tijd behoren tot onze zintuiglijkheid.
les5
pagina 147 / 175
Pagina 147 - 175 behandelt van de Transcendentale basisleer de Transcedentale logica.
I.
Kennis ontspringt uit twee fundamentele bronnen: de eerste is voorstellingen te
ontvangen en de tweede is het vermogen door deze voorstellingen een object te
kennen.
Door het eerste wordt een object gegeven en door het tweede vermogen wordt een
object gedacht.
Aanschouwingen en begrippen vormen de elementen van al onze kennis.
Zuivere aanschouwing bevat alleen de vorm
waarin iets wordt aanschouwd en het zuivere begrip bevat alleen de vorm van van
het denken van een object in het algemeen.
Alleen zuivere aanschouwingen en zuivere begrippen zijn a priori mogelijk.
Een
algemene logica heeft alleen te maken met a priori principes en is een canon
voor het vestand en voor de rede, maar alleen voor het formele gebruik ervan.
Voor deze algemene logica gelden de volgende regels:
1. algemene logica abstraheert van alle inhoud.
2. zuiver logica is niet empirisch, dus niet afleidbaar uit de psychologie.
II.
De algemene logica beschouwt alleen de vorm van het denken in het algemeen. De
algemene logica kijkt dus ook niet naar de oorsprong van de kennis.
Niet alle a priori kennis mag transcendentaal genoemd worden, maar alleen die
kennis die waardoor we weten dat en hoe bepaalde voorstellingen a priori
mogelijk zijn.
De ruimte is dus geen transcendentale
voorstelling, maar alleen de kennis dat deze voorstelling niet van empirische
oorsprong kan zijn.
De wetenschap over dergelijke kennis is de transcendentale logica. Ze heeft
louter met de wetten van het verstand en de rede te maken.
III.
De algemene logica kan geen algemeen criterium voor waarheid geven, wat de
inhoud van de kennis betreft. Wat de vorm van de kennis aangaat moet de
logica een criterium voor waarheid verschaffen, aangezien denken als zodanig
niet mogelijk is zonder een dergelijk criterium.
Het logische criterium voor waarheid is dat het denken met zijn algemene en formele wetten overeenstemt.
De algemene logica ontbindt het formele functioneren van het verstand in elementen, dit deel van de logica wordt analytica genoemd.
De logica gebruiken voor het voortbrengen van beweringen die de schijn van objectiviteit hebben heet dialectiek.
Transcendentale
logica
Afdeling 1
Transcendentale analytica
Deze analytica is de
ontleding van onze gehele a priori kennis in de elementen van de zuivere
verstandskennis.
Ze is alleen mogelijk door middel van een idee van het geheel van de a priori
verstandskennis, aan hun samenhangen in een systeem.
Het logische verstandsgebruik in het algemeen:
Alle aanschouwingen zijn
zintuiglijk en berusten op prikkels, alle begrippen berusten op functies.
Onder een functie versta ik de eenheid van de handeling waarmee verschillende
voorstellingen onder een gemeenschappelijke voorstelling worden gebracht.
Begrippen worden dor het verstand gebruikt om te oordelen. Het oordeel is een indirecte vorm van kennis omdat het zich via de voorstelling betrekt op het object.
Alle
oordelen zijn functies van eenheid onder onze voorstellingen. We kunnen alle
handelingen van het verstand herleiden tot oordelen , zodat we het verstand in
het algemeen kunnen voorstellen als het vermogen tot oordelen.
Alle functies van het verstand kunnen gevonden worden als we de functies van de
eenheid in oordelen volledig kunnen presenteren.
In het volgende (in de Kritiek) wordt de tabel voor de logische functies van het verstand gegeven (pag. 161).
Een zuivere synthese geeft een zuiver verstandsbegrip.
De zuivere verstandbegrippen zijn de categorieën waarvan de tabel op pag. 168 wordt gegeven.
Leesaanwijzing: Van de pagina's 175 - 221 kunnen de pagina's 205 vanaf regel 20 tot §27 'overgeslagen' worden.
Dit gedeelte van de Kritiek behandelt de deductie van de zuivere verstandsbegrippen. Daarbij gaat het erom te verklaren waarop de begrippen zich baseren, niet zozeer wanneer en hoe ze ontstaan zijn, maar waarop ze berusten.
Begrippen die zuiver (dus onafhankelijk van de ervaring) toegepast worden, behoeven een deductie die aangeeft of het begrip terecht is toegepast.
De verklaring van de omstandigheid dat we begrippen a priori op objecten toepassen noemt Kant de transcendentale deductie van die begrippen.
Twee soorten begrippen richten zich a priori op objecten, namelijk: de begrippen ruimte en tijd als vormen van de zintuiglijkheid en de categorieën als vormen van het verstand.
Hoe de begrippen tijd en ruimte, alhoewel het a priori begrippen zijn, zich toch op de objecten moeten betrekken, is al eerder aangetoond. Alleen door degelijke zuivere vormen van de zintuiglijkheid kunnen objecten aan ons verschijnen. Ruimte en tijd zijn zuivere aanschouwingen die de mogelijkheidsvoorwaarde voor de objecten als verschijningen a priori bevatten. De synthese in die zuiver aanschouwingen heeft objectieve geldigheid.
Voor de categorieën van het verstand geldt de moeilijkheid dat de objectieve geldigheid niet in de aanschouwing kan worden aangetoond. Dus hier is de vraag hoe subjectieve voorwaarden voor het denken objectieve geldigheid kunnen hebben.
De objectieve geldigheid van de categorieën als a priori begrippen zal erop berusten dat alleen door hen ervaring, wat de vorm van het denken betreft mogelijk is.
Transcendentale
deductie van de zuivere verstandsbegrippen:
De eenheid in het menigvuldige is het resultaat van een handeling van het
verstand. De algemene naam voor die verbinding van het menigvuldige in een
eenheid noemt Kant synthese.
De zuivere apperceptie is de spontane voorstelling van het ik denk dat al mijn voorstellingen moet kunnen begeleiden. De voorstelling van het ik denk, dat alle voorstellingen moet kunnen begeleiden en die in al die voorstellingen dezelfde is, kan zelf niet weer door een voorstelling begeleid worden.
De eenheid van die voorstelling heet de transcendentale eenheid van het zelfbewustzijn.
Doordat ik een menigvuldigheid van gegeven voorstellingen in een bewustzijn kan verbinden, kan ik me de identiteit van het bewustzijn in deze voorstellingen zelf voostellen. De gedachte dat voorstellingen mijn voorstellingen zijn is mogelijk omdat ik ze in een zelbewustzijn (kan) verenig(en).
Les7
pagina 222 / 241
Les8
pagina 242 / 281
Les9
pagina 282 / 336
282 tot en met 288, Bewijs. Opmerkingen 1 tot en
met 3 kunnen overgeslagen worden.
290 tot en met 315.
Les10
pagina 337 / 364
Les11
pagina 365 / 407
Les12
pagina 408 / 581
© Hypothesis